DE STAD EEN VESTE
diepte peilend vanaf het panoramadek
kantelen de kantelen
hou je vast aan de reling
laagjes rivierzand
fixeren de bandbreedte
zwarttonen
accentueren de jaarringen
stel het stadsdak op Domtorenhoogte
en het oude dicteert
op slag dit nieuwe
dat zich als groenvoorziening lezen laat
precies zo! verleende een verweerd stuk stadsmuur
(restant van de dwangburcht)
onze eerste tintelingen houvast
mijn vaste stek een helidek
elke hoogwerker prijs
mijn stad een turf
een levendige stadskroniek
zo’n onvervalste pageturner
met een plot
een rivierloop
een begin
fossiel slijk, fossiel slib
de Oude Rijn, de Nederrijn, de Kromme Rijn
acuut verslingerd aan je geur
verslaafd aan een pil
schandalig dik (slik)
schandalig lijvig
de foliant in dundruk
waarvan ieder blad ritselt
het bladgoud en tafzijde
waaruit de stad oprijst, loof knispert
de stad die, puur voor de vorm
nog even, al dit vreemde waarnaar ze afreist
behaagziek afwijst
hoor
hoor
hoe de stroom stroomt
hoe de stroom
trekt hier
het boek loopt, dra je afglijdt
loopt als een trein
leest als een tiet
je moet omslaan
een rivier dus
die, gezien dit stralend voorjaar
vast niet alleen ’s winters buiten de oevers trad
gezien het wed
gezien het jaagpad
mijn stad een stormbaan
in dagen van verkennerij
lichtte schaars licht ons bij
wees ons de hot-spots
iedere schuilhoek een shelter
een abri voor trainspotters
het vrijgeven van de sporen
het updaten van de balboekjes
het lulligste achterommetje
‘Dat wil je niet weten…!’
de guurste tochtnis
een hoogmis voor vogelaars
elk vaal portiek herbergt voortaan
(van nu af aan)
brandwerend, vandaalbestendig
de uitgelezen klimmuur
waar je je hakken
waar je je noppen
waar je je sporen in wilt slaan
blind
niet anders
niet veel anders dan…
blinde zoolgangers met stijgijzers zijn wij
gezekerd aan de tijdlijn
vallen we steeds
(vallen wát graag)
vallen we hard en ongenadig
terug op ons accent
bijwijze van klinknagel
leer je me keltisch
– voetsteun van huis uit –
bijwijze van noodrantsoen
cultiveer je mijn spaans
bijwijze van muuranker
moduleer ik mijn moerstaal
op goed fatsoen
help je me diepte schatten helpt me aan
een vaste stek
dit panoramadek
o maak me net zo bedreven wegwijs
in dit gedicht van een stadsgezicht
til me uit boven het maaiveld
in het donker tast ik
in het donker tast ik
je vergezicht
verras me op een heliview
zo wijds
zo sjiek
dat we (haast tegelijkertijd): op slag streetwise
zo
heel fysiek natuurlyriek
nu ik me focus
nu jij me straal doorziet
brutaal en zonder omhaal
al je hoogtevrees loslaat op mijn borstwering
niet zonder slag of stoot
articuleert het fossiele rivierslib ons
de meest spannende voetnoot bij
iedere nog uit te schrijven bouwverordening
brengt reliëf aan in mijn landschap
diepte peilend vanaf het panoramadek
baggerend door mijn stad
studentikoos dweilen we
bloezende blouses
bollende zeilen
de stad een vluchtheuvel
mét ophaalbrug
opdat je blijft
opdat we blijven
pas nog maar zopas:
wortel schietend op wat, slechts bij benadering
de hoogste stroomrug was